Deze column is op 16 augustus 2023 gepubliceerd gepubliceerd in de Volkskrant.
‘Kapitalist!’ snauwt de oude man tegen me. Ik heb geen kleingeld op zak. We eten pizza op een terras in het 18e arrondissement van Parijs. Hij is de vijfde binnen een half uur die vraagt om geld. Onvoorbereid op zoveel armoede ben ik vertrokken met alleen een bankpas en creditcard (Sufkop! Denk dan na!). Voor ons hotel ligt een man in een portiek te slapen. Verderop staat een man met ontbloot bovenlijf midden op straat, duidelijk in de war. Bij het eerste de beste geldautomaat pin ik cash.
De volgende dag gaan we naar het centrum. Op de stoep tegenover een winkel van Dior zit een vrouw met een baby en een peuter. Gelukkig heb ik nu wél kleingeld. We stappen de winkel van Dior binnen. Ik ben nog nooit in een winkel van Dior geweest. ‘Champagne? Water?’ Ik schudt van nee. De tapijten zijn dik; de verkoopsters knap. Spaarzaam hangen her en der wat jurken, rokken, blouses. En een lange zwarte jas. Ik trek hem aan. Kijk in de spiegel. Ben ik dit? De jas is geen jas maar een harddrug. Zo kun je je dus ook voelen. ‘Wat kost-ie?’ vraagt mijn partner. De verkoopster tovert het prijskaartje uit de zak van de jas: 4800 euro. Mijn partner vertrekt geen spier. ‘Eén keer in je leven moet je zoiets buitensporigs doen.’ Door mijn ‘high’ schemert het saldo van onze spaarrekening. En het beeld van de vrouw op de stoep met de baby en peuter. Maar deze jas! ‘Ik denk er nog over.’
Terug in het 18 e arrondissement bespreken we serieus of ik de jas zal kopen. Betoverd ben ik; de suggestie ik me altijd zo zal voelen als in die winkel! Ondertussen geef ik haveloze mannen en vrouwen die aan ons tafeltje komen quasi-argeloos een paar euro’s. Alsof ze daarna onzichtbaar worden. Ik schaam me kapot, maar wat moet ik ermee?
’s Avonds in bed lees ik Het verdriet van de vrede, de nieuwe roman van Chaja Polak. Het boek gaat over drie Joodse vrouwen die na de Tweede Wereldoorlog in het ‘familiehuis’ samenleven. Ze hebben concentratiekampen, respectievelijk onderduik weten te overleven, maar hun mannen en familie zijn niet terug gekomen. Gelukkig hebben ze ‘de kinderen’, twee nichtjes (één van hen was Polak) en een neefje, die iedere zomer komen logeren. Polak bewijst waarom we romans nodig hebben om de werkelijkheid te vatten. Ze maakt het verdriet van die vrouwen schrijnend invoelbaar. Het schokkendst is de onverschilligheid van de Nederlanders tegenover de Joden die de Shoah overleefden. ‘Wij hadden het ook moeilijk,’ zegt de ambtenaar als hij Serline zonder haar aan te kijken de sleutel geeft van het huurhuis. Ze mag blij zijn. Toen de zoon van Judit terug kwam uit het kamp (te voet, meerijdend op karren; de regering stak geen hand uit) kreeg hij een belastingaanslag over achterstallige erfpacht in de jaren dat hij in het kamp zat. Als hij niet snel betaalde kreeg hij een boete. Kinderen uit de straat spelen niet met de nichtjes en neefje; hun ouders mijden de vrouwen. ‘Er waren ook goede Nederlanders,’ sust Roza, ‘ze lieten ons onderduiken.’ Maar wat als koningin Wilhelmina de Nederlanders had opgeroepen hun Joodse landgenoten te beschermen?
Schaamte is geen populaire emotie in dit ik-tijdperk. Maar wel de enige waardoor je je gedrag (mogelijk) corrigeert. Polaks verhaal is belangrijk én actueel. Denk aan de zes Afghanen die onlangs de toegang tot ons land werd geweigerd omdat ze ‘niet tot de afgebakende groep behoren’, terwijl zij (of hun echtgenoot) voor de Nederlandse Uruzganmissie werkten en nu vrezen voor hun leven. Of de stemmingmakerij tegen vluchtelingen. Om je kapot te schamen. Maar wat moet je daar als individu mee? Machteloosheid verwordt tot onverschilligheid als je niet uitkijkt. Ik kan er toch niks aan doen. In een recent interview in Trouw haalde Polak Auschwitz-overlevende Marian Turksi aan die pleitte voor de invoering van een elfde gebod: gij zult niet onverschillig zijn. Betrokkenheid en empathie versus wegkijken, kuddegedrag en ‘dingen laten gebeuren’, zeg maar. Wat je als eenling doet maakt altijd iets uit.